De Stadsbrand van Enschede op 7 mei 1862

Redactie: Herman van Voorst; bronnen: het internet en de eigen boekenplank

 

Ze waren nog niet zo lang getrouwd Lodewijk van Voorst en Maria Breukers. Lodewijk was 33 en Maria 30 jaar. Beiden wever van beroep. De start van hun huwelijk was niet zo goed. Het waren economisch bar slechte tijden. Door de Amerikaanse revolutie was er geen aanvoer van katoen. De meeste textielbedrijven binnen de grachten van Enschede draaiden vaker niet dan wel. De pakhuizen zaten overvol en de voorraden vonden geen aftrek. 

 

Van ene Wilmink hadden Lodewijk van Voorst en zijn vrouw het achterhuis kunnen huren aan de Alstättesestraat, de latere Kalanderstraat. Eigenlijk een stukje krotwoning alleen geschikt als opslagruimte, meer niet. Lodewijk had er een houten hokje aangebouwd. Daarin stond een kacheltje waar je met goed fatsoen nauwelijks een maaltje eten kon bereiden.

 

Het is 7 mei rond een uur of één.  Het is broeierig warm in de huizen. Een warme wind laat de inmiddels verdroogde, overal in de stad aanwezige restanten van de versieringen merkwaardig knisperen . Enkele dagen eerder heeft koning Willem III  een bezoek gebracht aan de stad.  De toch wel fraaie binnenstad van Enschede met haar vakwerkhuizen, was mooi versierd met dennengroen dat voldoende voorhanden is in de bosrijke omgeving van de stad.

 

Maria is bij het kacheltje bezig. Zij zal Lodewijk, als hij straks thuis komt trakteren op pannenkoeken. Gelukkig heeft Lodewijk er voor gezorgd dat er genoeg dennentakjes als brandstof voor de kachel klaar liggen.  Opeens vliegen er een paar vonkjes omhoog en dalen neer op het stapeltje brandhout dat naast het kacheltje ligt. De takjes vatten onmiddelijk vlam. Maria kijkt verschrikt op. Het gaat nu razend snel. In een paar tellen staat het houten bouwsel in brand. Ze kan niets anders meer doen dan de straat op te rennen.

 

Er wordt geschreeuwd: "Help, Brand, Braaand" .........!  Sommigen blijven verstijfd door de schrik staan en kijken toe, anderen rennen juist in paniek weg of proberen te helpen met blussen. Tevergeefs! De brandklok wordt geluid en de brandweer komt in actie. Voordat deze echter haar brandspuit goed en wel richting brand kan dirigeren en het benodigde water vanuit de stadsgracht kan worden aangevoerd, heeft de brand zich al naar de aangrenzende percelen uitgebreid. Een paar tellen later slaat het vuur over naar de andere kant van de straat en zet ook daar de huizen in de fik.

 

Onder invloed van de droge, warme zuidoosten wind wordt een steeds groter wordende vonkenregen meegevoerd. Overal branden nu daken. Steeds meer mensen zien zich genoodzaakt hun huizen te ontvluchten. Zij, de brandweer incluis, voelen zich machteloos en moeten  toezien hoe kleinere branden zich snel verenigen tot één grote vuurzee. Een uur later is de hele zuidoostzijde van de stad al een grote vlammenzee. De brandweer vliegt van hot naar her. Mannen kunnen niet meer pompen. Ze moeten naar hun eigen gezin. Aan blussen valt niet meer te denken. De steeds maar aanwakkerende wind jaagt het vuur al maar verder over de stad.

 

Het vee dat nog op stal staat wordt de stad uitgedreven. Wie een volgeladen wagen heeft loopt groot risico dat die in brand vliegt. Vlucht, vlucht .......!  Maar vluchten valt niet mee. Sommige straten zijn te smal.  

 

Mensen proberen nog te redden wat er te redden valt van hun schamele bezittingen. Maar het is onbegonnen werk. De vlammen versperren inmiddels de oostelijke toegang van de stad, de Eschpoort. De inwoners die willen vluchten kunnen nu alleen nog via de in het westen gelegen Veldpoort de stad verlaten. Al snel is het daar een gedrang van jewelste. Dan staat het stadhuis en even later ook de Grote Kerk op de markt in lichterlaaie. Om half drie is ook de Rooms Katholieke kerk volledig uitgebrand. Om drie uur is er geen enkel persoon meer in de stad te bekennen. Binnen de grachten brand de stad volledig af. Even na vieren storten de klokken van de kerktoren met veel lawaai naar beneden. 

 

Aan het einde van de middag zijn verschillende uitlopers van de brand buiten de grachten tot staan gebracht. Brandweerkorpsen uit Haaksbergen, Hengelo, Oldenzaal, Losser en Gronau zijn te hulp geschoten.

 

Tegen zeven uur in de avond is het vuur door gebrek aan voldoende brandstof over z'n hoogtepunt heen. In een tijdsbestek van amper 6 uur is de stad grotendeels verwoest. Zo'n 660 huizen, 8 fabrieken, 44 opslagplaatsen, vrijwel alle scholen, alle kerken en het stadhuis zijn een prooi geworden van de vlammenzee. Van de 4400 bewoners raken er meer dan 3700 mensen dakloos. De brand eist ook nog eens 3 dodelijke slachtoffers. Velen zien zich genoodzaakt de daarop volgende nacht onder de blote hemel door te brengen. Aan alles is nu gebrek. 

 

Vrijwel direct wordt er op grote schaal hulp geboden. Tientallen karren beladen met broden, melk, groenten en kleding rijden vanuit de omliggende plaatsen in Nederland en Duitsland af en aan om de getroffenen te helpen. De stad Deventer brengt 3000 pond roggebrood. Er is uiteraard ook grote behoefte aan onderdak. Minister Thorbecke brengt de dag na de brand een bezoek aan wat eens Enschede was. Hij is diep onder de indruk van de enorme ramp die de stad is overkomen. Hij beloofd 400 tenten en 6000 dekens. Tot grote schrik van het stadsbestuur stuurt  de minister na enige tijd ook nog de bijbehorende rekening ........ ! Aan de rand van de stad verschijnt  een heus tentenkamp. 

 

Hoe komt het dat de stad is afgebrand? Dat vraagt Burgermeester Lambertus ten Cate zich af. Dan komt veldwachter Schutstal naar hem toe. Hij weet te vertellen dat er sprake is van brandstichting. En hij weet ook de dader. Het is Lodewijk van Voorst. De burgermeester geeft bevel om hem direct te arresteren. Hij wordt in de boeien geslagen en de burgermeester voorgeleid. Die verteld hem dat er getuigen zijn die beweren dat hij, Lodewijk van Voorst, had geroepen de stad wel eens in brand zou steken. Hij wordt naar het gevang in Almelo overgebracht en nadat hij daar enkele dagen in voorarrest heeft gezeten weer op vrije voeten gesteld omdat er tegen hem geen bewijzen van brandstichting worden ingediend.

 

De herbouw van de stad werd snel ter hand genomen. Iedereen die een hamer en zaag kan hanteren kon aan de slag. Uit alle delen van het land kwamen arbeiders opdagen. Velen zijn hier ook gebleven. De grachten werden gedempt. Zolt-Hendrik hoefde niet meer met zijn modderschuit door de grachten te varen op zoek naar pruttel. 

 

Of ik een nazaat ben van Lodewijk van Voorst is niet erg waarschijnlijk, maar zeker weten doe ik het niet. Een groot deel van het stadsarchief dat ijlings naar de toren van de Grote Kerk werd overgebracht ging immers ook verloren. Inclusief dat van de Burgerlijke Stand. 

 

Hendrik Smelt schreef een gedicht over de stadsbrand. Het staat in het boek: Uit het land van katoen en heide.

Uw kinderen dwaalden rond - geen plun om zich te dekken,

Geen brood; des weenens zat - rampzaligen in hun lot,

Laat slechts voor dezen nacht u 't gras ten rustbed strekken.

Want morgen daagt er hulp, - gewis, er leeft een God.